SCHOTSE SOLDATEN TE PARIKE IN WO II



In 1996 publiceerde Parikenaar Wim Van Wijmeersch zijn werk "De tweede wereldoorlog in Parike en omstreken", verhandeling tot het bekomen van het diploma van licentiaat in de militaire en luchtvaartwetenschappen In een aantal passages heeft hij het over ontsnappingen van krijgsgevangen genomen soldaten. Na de vluchtelingen die vanuit de oostelijke provincies richting kust en Noord-Frankrijk trokken, volgden slechts enkele dagen later de terugtrekkende Britse soldaten, op de voet gevolgd door de oprukkende Duitse soldaten. Na de Franse nederlaag in juni 1940 kwamen - in tegengestelde richting - duizenden Britse en Franse krijgsgevangenen op hun beurt de wegen bevolken. Vanuit Frankrijk trokken ze - onder Duitse begeleiding welteverstaan! - doorheen België noordwaarts, op weg naar de kampen in het oosten van Duitsland. De kolonnes kwamen vanuit Ronse, waar een verzamelplaats voor krijgsgevangenen was( ). Ze volgden dan twee mogelijke routes: via Nederbrakel naar Ninove, of via Parike naar Edingen. De eerste kolonne zou voorbijkomen op 26 mei, en er zouden er nog heel wat volgen. Theo Brakels beschreef het doortrekken van de kolonne als "een dofbruine massa die uit de verte kwam aangerold als een onweer", en ook als "… de begrafenisstoet van alle hoop en levenslust …". De gevangen genomen soldaten dienden meer dan dertig kilometer per dag af te leggen, te voet uiteraard; ze marcheerden van 6 uur 's morgens tot 4 à 5 uur in de namiddag, en dienden te overleven met één snee brood en een kom waterachtige soep per dag. Wie niet meer meekon, werd hardhandig aangepord, en in sommige gevallen neergeschoten. Ze probeerden hun maaltijden aan te vullen met suikerbieten en aardappelen uit de velden langs de kant van de weg. Ook voor dit 'vergrijp' konden ze worden neergeschoten. Richting Ninove hadden de Duitsers een vast rustkamp georganiseerd halverwege tussen Nederbrakel en Sint-Maria-Lierde. Het was gelegen op een boomgaard langsheen de steenweg, en was de plaats bij uitstek om een ontsnapping te wagen. Trouwens, de begeleidende Duitsers waren veel te weinig in aantal om die mensenmassa strikt onder controle te houden; en ze namen het daarenboven niet zo nauw met de discipline. Wim Van Wijmeersch vermeldt in zijn werk diverse ontsnappingen: Engelse krijgsgevangen soldaten die zich verborgen op de verlaten hofstede 'Malisse' nabij het Louvièrebos te Vloesberg, op de Modderodde bij August Goderis, op de Bosstraat, op de Haye in Everbeek, enz… De ontsnapten probeerden zich in eerste instantie schuil te houden in de bossen, of ze doken onder in verlaten huizen. De lokale bevolking die gauw weet had van deze "gasten", bezorgde hen kleding, eten en drinken, en namen hen dikwijls zelfs in huis. Dat was niet zonder risico, want op hulpverlening aan ontsnapte krijgsgevangenen stond niet minder dan de doodstraf! En de kans dat men werd verraden was niet onbestaande. Ook in Parike hebben Britse soldaten ondergedoken gezeten in de beginmaanden van de oorlog. Wim Van Wijmeersch citeert er vijf die onderdak vonden ten huize van de familie Martens op Gelategem: "Onnelly, Corvau, Grey, Bettley en Slavin". Met die vermelding zou het verhaal afgelopen zijn, indien ik in februari 2001 niet was gecontacteerd geweest door ene John Clinch. John is nu een op en top Engelsman, maar zijn moeder Anne-Marie Deloge is een Belgische, geboren in 1908 te Haversin/Serenchamps (in de provincie Namen, tussen Dinant en Marche-en-Famenne). De familie Deloge had tijdens de eerste Wereldoorlog reeds veel te lijden gehad van de Duitsers: verschillende familieleden sneuvelden of kwamen om als burgerslachtoffer. Tussen beide wereldoorlogen vestigde de familie zich te Brussel. Hun woonhuis zal tijdens de tweede Wereldoorlog een belangrijke rol spelen in de ontsnapping van talrijke Britse soldaten; de familie zal een belangrijke rol spelen in het ontsnappingsnet "Comete Line". John's grootmoeder Marceline Henrotin-Deloge zal verschillende keren opgepakt worden door de Duitsers en opgesloten worden in de gevangenissen van Sint-Gillis, Essen, Ravensbrück, Majdenak, en zal tenslotte terechtkomen in het concentratiekamp van Auschwitz-Birkenau. De omstandigheden van haar dood zullen allicht nooit helemaal opgehelderd worden. We mogen het John Clinch's levenswerk noemen om de geschiedenis te ontrafelen van de familie en van de soldaten die het woonhuis in Brussel als tijdelijk onderkomen hadden. Behalve één, zijn alle hier genoemde Britse soldaten die in Parike hebben ondergedoken gezeten, kunnen ontkomen onder meer via het ontsnappingshuis van de Deloges.

Wie waren nu die jonge mensen die in de gruwel en de angst van de oorlog in Parike enige menselijkheid vonden? Heel wat informatie halen we uit de rapporten, opgesteld door de Britse militaire dienst, waarin de jonge soldaten verslag uitbrengen over hun ontsnappingspogingen, de uiteindelijke goede ontsnapping, en eventuele sabotagedaden. Belangrijk voor de militaire dienst zijn de lijsten met adressen waar ontsnapte krijgsgevangenen op hulp konden rekenen. Kopies van de rapporten betreffende de soldaten die in Parike ondergedoken zaten, werden me welwillend door John Clinch ter beschikking gesteld. De vier waar het in hoofdzaak om draait waren Allan COWAN, Duncan GREIG, Enoch BETTLEY en Samuel SLAVIN. Er is ook het verhaal van Matthew CONNELLY, maar dat staat los van dat van de vier anderen. Korporaal Matthew Connelly, nr. 792142, geboren op 25.12.1909, was afkomstig van het Schotse Lochore, Fifeshire, en behoorde tot de Argyll & Sutherland Highlanders. Op 8 juni 1940 wordt hij gevangen genomen aan de Somme. Samen met nog anderen weet hij 12 dagen later te ontsnappen in de omgeving van Flobecq. Met het lokale verzet pleegt hij een aantal sabotagedaden in de regio. Na heel wat omzwervingen met telkens weer andere onderduikadressen, belandt hij in het najaar in Parike, en verblijft er een tweetal weken op verschillende adressen, onder andere bij de "lokale politieman". Die "lokale politieman" is veldwachter Cyriel Spitaels, die woonde in het eerste huis rechts in de Koestraat. Het is dus wel mogelijk dat hij ook de soldaat is die korte tijd onderdak gekregen heeft bij de familie Martens op de Gelategemstraat, en door de inwoners "nonkel Felix" werd genoemd, al kon hiervoor nergens bevestiging gevonden worden. In zijn verslag zal hij aanstippen dat hij bij "Joseph the cycle maker" voedsel kreeg voor twee weken. Jozef De Clercq (1893-1990), fietsenmaker, was oudstrijder van W.O. I, en echtgenoot van Judith Verbruggen; ze woonden op de hoek Steenweg - Koestraat, en waren dus buren van Cyriel. Connelly zal ook nog drie weken verblijven op de hoeve aan de Wolvenhoek bij Remi Diependaele. Connelly had zwaar getatoeëerde armen, waardoor hij duidelijk herkenbaar was als Brits soldaat. Hij heeft dan ook geprobeerd om die tattoos zo goed mogelijk te verwijderen. Maanden later, op 14 oktober 1942, wordt Matthew Connelly opgepakt in de omgeving van Wattrelos, Frankrijk (net aan de grens, in de omgeving van Roubaix). Hij zal meer dan een jaar opgesloten blijven in een Franse gevangenis, en wordt in januari 1944 overgebracht naar het kamp Stalag 344 in Lamsdorf. Op 1 april 1945 wordt hij door de Russen bevrijd.

Sergeant Allan G. COWAN, nr. 2927284, was afkomstig van Glasgow, en in het burgerlijke leven een mecanicien in opleiding. Hij werd gevangen genomen te St. Valéry-en-Caux, een stadje aan de Normandische kust, zo'n 60 km ten noordwesten van Rouen. Hij behoorde tot het vierde bataljon van de Cameron Highlanders 51st Highland Division. Deze divisie, opererend aan de Maginot lijn, en zo'n tienduizend man sterk, diende zich op 12 juni 1940 over te geven, bij gebrek aan voedsel, munitie en alle andere levensnoodzakelijke middelen. Cowan doet zijn verhaal over hun tocht vanuit St. Valéry-en-Caux via Doullens, Rijsel, Doornik en Kortrijk naar Ronse, en getuigt van de slechte behandeling door de Duitsers. Samen met Duncan GREIG had hij eerder al verschillende ontsnappingspogingen ondernomen, maar ze werden telkens weer opgepakt. De poging op 4 juli 1940 vanuit het rustkamp op de steenweg Brakel - Ninove (huidige N8) zal evenwel de goede zijn. Ze duiken er op een onbewaakt ogenblik een korenveld in, en wachten verschillende uren tot de rest van de kolonne verder getrokken is en uit het oog verdwenen. Cowan en Greig worden bij hun ontsnapping vergezeld van Enoch BETTLEY, en van Samuel SLAVIN, beide eveneens behorend tot de Schotse Cameron Highlanders 51st Highland Division. Soldaat Duncan GREIG is op dat moment amper 18 jaar oud; hij is afkomstig van Craigmillar, Edinburgh. Zijn lot is verbonden met dat van Allan Cowan, althans tot in juli 1941. De 23-jarige korporaal Enoch BETTLEY, nr. 2931828, was in het dagelijkse leven een mijnwerker, afkomstig van Aberdeen. Ook hij werd gevangen genomen te St. Valéry op 12 juni 1940. Over de ontsnapping van soldaat Samuel SLAVIN bestaat er geen rapport: hij zal immers zijn tocht niet overleven… De ontsnappingsverhalen die de soldaten, eens terug in Groot-Brittanië - laten optekenen, kloppen niet tot in alle details. Ze hebben op anderhalf jaar tijd dan ook zoveel meegemaakt, dat de herinneringen niet altijd even scherp meer zijn. Bettley zal zijn verhaal zelfs pas kunnen doen in 1945, na de bevrijding! In grote lijnen komen de verhalen wel overeen. Na hun ontsnapping worden de soldaten door inwoners van Sint-Martens-Lierde naar de veldwachter verwezen. Op dat moment was Florent Eeman veldwachter te Sint-Martens-Lierde. Aangezien Enoch Bettley het echter heeft over 'een oudere man', zou het eerder kunnen gaan om Edmond Vermang, die veldwachter was tot 1935. De soldaten hadden de intentie om te proberen de kust te bereiken. Dat wordt hen echter afgeraden door de veldwachter wegens de scherpe bewaking richting kust, en hij stuurt hen landinwaarts, voorzien van voldoende voedsel en een kaart. Zo komen ze in Parike terecht, waar ze zich in eerste instantie schuilhouden in een klein bos, gelegen ter hoogte van het hof Ter Plancke, op het einde van de Hollebeekstraat. Daar worden ze ontdekt door Marcel Fauconnier, door de Parikenaren "de Canadees" of "den amerikaander" genoemd. Marcel Fauconnier is ongetwijfeld één van de lokale spilfiguren geweest van alles wat met de Britse soldaten te maken had. Zoals zovele Vlamingen vóór hem, was ook Franciscus Van Der Gucht, Marcel's grootvader langs moeders' zijde, samen met zijn broer Raymond, in het begin van de 20ste eeuw naar Canada getrokken. Ze vestigden zich in de provincie Saskatchewan. Het was de bedoeling dat de echtgenote van Franciscus, Leonie Noterman, samen met de kinderen, kort daarna zou volgen, zodra Franciscus en Raymond een deftige verblijfplaats hadden gebouwd. Maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten! René Fauconnier, inmiddels gehuwd met de oudste van de kinderen Van Der Gucht, Irma, werd onder de wapens geroepen. In de omgeving van Antwerpen werd hij op 9 september 1914 neergeschoten, en overleed drie dagen later! Als vijfjarige wees trok Marcel na de Eerste Wereldoorlog met zijn moeder naar Canada. Enkele jaren later overlijdt echter ook zijn moeder, amper 35 jaar oud! In 1930, als zestienjarige knaap, onderneemt Marcel, helemaal op eigen houtje, de lange tocht terug naar Parike, via Montreal, Le Havre, Parijs en Brussel. In Parike zoekt Marcel zijn familie op, en komt op de Hollebeekstraat terecht. Renilde Roos (1916-2001), echtgenote van Florent Verstichelen (1911-1992), was de dochter van Angelique Fauconnier, zus van Marcel's vader, en van Remi Roos. Renilde en Florent hebben lang gewoond aan de Hollebeekstraat nr. 75. Ook Yvonne Fauconnier (café de Marmiet) is een nicht van Marcel: de vader van Yvonne was een broer van Marcel's vader René. Via zijn kozijn Georges Noterman leert Marcel zijn toekomstige echtgenote Germaine Van Damme kennen. Germaine was onderwijzeres, en gaf les aan de huishoudschool te Sint-Martens-Lierde. Het koppel huwt in 1937 en vestigt zich in één van de rijhuizen tussen het gezin Cyriel De Plancke, en dat van Maria (Marie) De Plancke (1901-1983), die gehuwd was met Achiel Roeland. Onmiddellijk daarnaast woonde Emma De Plancke, gehuwd met Albert Dutranoy. In 1940 breekt dan de Tweede Wereldoorlog uit. De cruciale rol die Marcel Fauconnier speelt in het verhaal met de soldaten, is mede te wijten aan het feit dat hij uiteraard vloeiend Engels spreekt. In 1953 zal het gezin van Marcel Fauconnier definitief emigreren naar Canada. Betty (Fauconnier) Loveday liet het verhaal zoals haar vader het zich herinnerde vastleggen op band in november 1993. Marcel vertelt hoe hij de soldaten ontdekte in het Parikse bos. Er was felle wind geweest die nacht, en dan was er altijd wel wat brandhout te maken van omgewaaide bomen. Door de Duitse bezetting was er immers een nijpend tekort aan kolen. Samen met enkele vrienden, waarvan Marcel 100% zeker was dat ze de geallieerden gezind waren, brachten ze de soldaten als eersten wat burgerkleren, en vooral wat voedsel en drank. En omdat het kersentijd was, ook een paar manden kersen; het enige voedsel dat de soldaten namelijk bij hadden waren blijkbaar enkele kleinere aardappelen die ze op een veld hadden uitgegraven.

Locatie aan de Hollebeekstraat te Parike, die ons door Fred Roeland werd aangewezen als de plaats waar de soldaten gedurende een paar weken scholen in het bos. (eigen foto)

De volgende dag helpen enkele Parikenaren de soldaten een schuilplaats te bouwen in dat bos. Het primitieve onderkomen wordt afgedekt met takken en graszoden, zodat ze toch min of meer comfortabel de nacht kunnen doorbrengen. De schuilplaats wordt gebouwd in een gedeelte van het bos waar een normale mens niet gaat lopen: tussen de bremen en in de modder, want men moest eerst nog een beek oversteken alvorens bij het "kamp" te geraken. Ze worden voorzien van voldoende burgerkleren, en elke dag meer dan voldoende voedsel. Langer dan een drietal weken zullen ze er echter niet verblijven, want na korte tijd wordt het zodanig vochtig in dat primitieve verblijf, dat de één na de ander zich stilaan ziek voelt. Vooral Enoch Bettley is er erg aan toe, en hij wordt overgebracht naar het huis van Marie De Plancke. Dokter D'Haese van Nederbrakel wordt er bijgeroepen, die longvliesontsteking vaststelt. Bettley zal wekenlang te bed blijven, en wordt al die tijd verzorgd vooral door Marie en Emma De Plancke. Intussen zijn ook de drie andere soldaten opgenomen in het huis van de Fauconniers. De huizen waar Marcel Fauconnier woonde en dat van het gezin Roeland-De Plancke paalden aan mekaar, en achteraan was er weinig afscheiding tussen beide percelen. Het is daarom niet altijd duidelijk in welk huis de soldaten precies verbleven. Feit is dat ze regelmatig wisselden van verblijf. Nadat Bettley voldoende hersteld is, worden de vier overgebracht naar het huis van Louise Doolaege (1867-1950), de moeder van Marie en van Emma. Louise, weduwe van Camiel De Plancke (1858-1931), neemt haar intrek bij Marie.

Het huis van Louise Doolaege, aan de Hollebeekstraat nr. 80, is slechts licht verbouwd vergeleken met 1940. (eigen foto)
De vier soldaten gebruikten voor mekaar 'nicknames' of bijnamen: zo werd Duncan Greig aangesproken met Tony; Allan Cowan was Percy, en Samuel Slavin was Joe. Van Enoch Bettley heb ik de bijnaam niet kunnen achterhalen. Dan waren de Parikenaren toch wat plastischer in het geven van bijnamen: Samuel Slavin was ook voor hen "Joe", Allan Cowan werd "de sergeant" genoemd (wat hij ook was), Duncan Greig was "de kleinen" of ook wel "duimpken" - hij was de jongste van het gezelschap, amper 17 ½ jaar oud toen hij ten oorlog trok -, en Enoch Bettley noemde men "acajou", waarschijnlijk omwille van zijn rode haarkleur, niet zo uitzonderlijk voor een Schot! Marcel Fauconnier vertelt ook over een dag dat de soldaten bij hem logeerden, en dat hij tegelijk het bezoek kreeg van Duitsers die voor hun manschappen op zoek waren naar slaapgelegenheid bij de burgers. Ze moeten de Duitsers ervan overtuigen dat ze slechts één extra bed hebben, terwijl er op de verdieping boven hen vier Britse soldaten schuilen! Dat is allemaal niet van die aard om de betrokken families op hun gemak te stellen. Overdag werken de vier op bijna alle mogelijke hoeven en hoevetjes in Parike, maar daarnaast nemen de soldaten ook graag het leven eens van de mooie kant, en bezoeken af en toe een lokale herberg, maar de families worden nog het meest de stuipen op het lijf gejaagd door Samuel Slavin, die op zaterdag graag stevig de bloemetjes buiten zet, en er regelmatig vermomd op uittrekt! Zelfs de andere soldaten worden er zenuwachtig van.

Parike 1940: bovenaan v.l.n.r. Samuel Slavin ('Joe'), Allan Cowan ('Percy' of 'de sergeant'), Marie De Plancke, Duncan Greig ('Tony' alias 'de kleinen'), Enoch Bettley ('acajou'), Emma De Plancke. In het midden v.l.n.r. Clarice Verleyen, Marie Elodie Carmée, Alfred Roeland (zoon van Marie), Eliane Dutranoy en Marcel Dutranoy (dochter en zoon van Emma echtg. Van Albert Dutranoy, niet op de foto). Onderaan: Albert Verleyen en Achiel Roeland (echtgenoot van Marie De Plancke, vader van Alfred). (foto bezorgd door Betty Loveday).

Het wordt stilaan voor iedereen te gevaarlijk, en na enige tijd besluit men de Britten op te splitsen, en ergens anders onder te brengen. Op 13 oktober worden Cowan en Greig ondergebracht bij de "boswachter" in Sint-Martens-Lierde (opnieuw veldwachter Edmond Vermang?). Ze zullen er ondergedoken blijven tot 12 januari 1941. Nochtans zullen beide bijna dagelijks terugkeren voor een bezoek aan het huis van Marie De Plancke! In Sint-Martens-Lierde, in de loop van de maand november, komt een man van middelbare leeftijd hen opzoeken. Hij beweert dat hij behoort tot een Brusselse ondergrondse beweging, en wil hen via Brussel terug naar Groot-Brittanië brengen. Het zaakje wordt eerst niet vertrouwd, maar blijkt naderhand toch te kloppen. Op 23 december 1940 worden Bettley en Slavin dan naar Brussel gebracht. Greig en Cowan zullen hen daar vervoegen op 12 januari 1941. In Brussel wisselen ze regelmatig van verblijf, en schuilen ze dus onder meer in het huis van de grootmoeder van John Clinch. Volgens de verslagen blijven ze wel op de hoogte van mekaars wedervaren, waarschijnlijk via de leden van de onderdgrondse beweging. Bettley en Slavin verblijven gedurende acht maanden in Brussel op verschillende adressen, en nooit langer dan drie weken op éénzelfde plaats. Op 14 augustus 1941 wordt echter het huis waar ze op dat moment verblijven (in Schaarbeek), door de Duitsers omsingeld. Ze worden gevangen genomen en opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Elke dag worden ze er ondervraagd en geslagen, tot 30 augustus, dag waarop ze op transport gezet worden naar Stalag VIII B Lamsdorf. Bettley zal daar nog drie vluchtpogingen ondernemen, maar telkens weer opgepakt worden. Na iedere ontsnapping staat hem een zware straf te wachten. Hij zal uiteindelijk bevrijd worden door de Russen in april 1945 uit een kamp in Kalno, Tsjechoslowakije. Enoch BETTLEY vervoegde na de oorlog de Britse Militaire Politie, en werd in 1946 gestationeerd in Berlijn (Potsdam en "Checkpoint Charlie"). Hij sterft op 28 maart 1997 in Swindon. Op één van zijn vluchtpogingen uit het kamp te Lamsdorf, samen met Bettley, zal soldaat Samuel Slavin meedogenloos worden neergeschoten… Dit gebeurde op zaterdag 14 oktober 1944. Hij is dan amper 25 jaar oud… Samuel McKay Slavin was geboren in Glasgow, Schotland, in 1918 als zoon van Margaret Slavin. Het graf met nr. 2.E.11 op de begraafplaats van Krokow Rakowicki is dat van Slavin. (foto John Clinch)

Op 14 oktober 1941 slaagt men er in om sergeant Cowan, samen met nog een andere soldaat, over de grens te brengen; ze doorkruisen Frankrijk en Spanje, om via Gibraltar gerepatrieerd te worden. Het verslag van de ondervraging van sgt Cowan door de Britse M.I.9 wordt op 9 januari 1942 opgemaakt. Allan COWAN gaat na de oorlog werken in een vliegtuigfabriek in Southampton. Hij sterft op 23 juli 2001. Duncan Greig, die na de oorlog contact is blijven houden met Marcel Fauconnier vertelt hem in een brief met Kerstmis 1944 hoe zijn ontsnapping verder verlopen is. Op 14 juli 1941 wordt hij in Brussel begeleid door 2 gidsen die hem op de goede weg naar huis moeten zetten. De ene wordt echter uit het oog verloren, en de andere kent de (ontsnappings-)weg niet! Greig besluit dan maar op eigen houtje de terugweg aan te vatten. Hij zal erin slagen om uit de handen van de Duitsers te blijven, en via Frankrijk en Spanje eveneens in januari 1942 Groot-Brittanië bereiken. In zijn brief vraagt hij speciaal om de groeten te doen aan "Marie en alle anderen te Parike". Op dat moment is "Tony" luitenant in Britse dienst in India. Hij zal zijn militaire carrière afsluiten als majoor. Duncan Greig sterft op 28 September 1961 in Aden, tengevolge van een hartaanval. In het overlijdensbericht zal nog gewag gemaakt worden van zijn verblijf "op een Vlaamse hoeve". Nadat de soldaten Parike verlaten hebben, begraven Marcel Fauconnier en Cyriel Spitaels alle foto's, adressen en documenten die ook maar enigszins naar de soldaten konden verwijzen, in de moestuin van Cyriel. Bijna veertig jaar later wordt de grond als bouwgrond verkocht aan het echtpaar Oscar De Keyzer-Monique Liedts (nu Koestraat nr. 4). Wanneer in 1979 de funderingen worden uitgegraven komt de lang vergeten fles met de foto's en papieren terug aan de oppervlakte. Bij een bezoek aan België en Parike zal Betty Loveday de papieren meekrijgen naar Canada. De foto's in dit artikel met de vermelding 'bezorgd door Betty Loveday' bevonden zich in die opgegraven fles.

Er hebben zich zeker nog andere soldaten schuilgehouden in Parike. Eén van de documenten die werden gevonden in de fles in de Koestraat werd geschreven door ene W. J. CLARK. Soldaat W.J. Clark, nr. 793956, 5 Gordon Highlanders 51st Highland Division, werd eveneens gevangen genomen te St Valery-En-Caux. Samen met soldaat L. ANDREWS, nr. 2879532, ontsnapte hij op 28 juni 1940. In het document getuigt W. Clark over de goede zorgen die hij en zijn vriend in Parike te beurt vielen: "… taken excellent care of us in the way of providing us with food, shelter and clothing… I and my friend have been residing here and in other places … since we escaped on the 28th day of June …". De vriend waar Clark naar verwijst is dus waarschijnlijk wel soldaat L. Andrews. Ook deze beide soldaten verbleven later te Brussel, om daarna te ontkomen via Frankrijk. Volgens John Clinch hebben mogelijks nog 2 anderen in Parike ondergedoken gezeten, namelijk Alfred Georges JONES en W. BERRY. Over deze soldaten is echter niets meer bekend. Mogelijks waren er nog anderen, geholpen door inwoners die dat van mekaar niet wisten. Men liep met die zaken nu eenmaal niet te koop.


Op onderstaande foto zien we links Duncan Greig, en rechts Samuel Slavin. De twee andere Britse soldaten blijven tot nu toe onbekend, maar dat zouden wel eens Clark en Andrews kunnen zijn.

(foto bezorgd door Betty Loveday) Hoewel er in de rapporten geen gewag wordt van gemaakt, moeten de soldaten dus wel van mekaars verblijf op de hoogte geweest zijn, en zochten ze mekaar ook op. Opvallend in ons verhaal is ook dat steeds dezelfde namen van dorpelingen terugkomen, en dat alles geconcentreerd blijft op twee lokaties: einde van de Hollebeekstraat en de Koestraat. De herinneringen aan de soldaten en hun verblijf in Parike zijn door de jaren heen vager geworden. Het hardnekkige verhaal dat één van de soldaten in D'Hoppe door de Gestapo werd neergeschoten, kon nergens bevestigd worden. D'Hoppe was in de oorlogsjaren wel de uitgaansbuurt bij uitstek, en zowel Belgen als Duitsers trokken er op hun vrije dagen naar toe. Ook de meer roekeloze Britse en Franse ontsnapte en ondergedoken krijgsgevangenen durfden daar al eens een avondje gaan stappen. Het verhaal is dus niet onmogelijk, maar slaat zeker niet op één van de soldaten waar we het in dit artikel over hadden. De soldaten in ons verhaal werden dus na verloop van tijd naar Brussel gebracht, van waaruit men poogde ze te repatriëren via onbezet Frankrijk en Spanje (en soms Portugal). Ze werden voorzien van valse identiteitspapieren: Marie De Plancke zou voor blanco paspoorten gezorgd hebben, en Alfons Martens zou die deskundig vervalst hebben. Zodra de soldaten naar Brussel waren gebracht, was het de taak van de reeds genoemde "Comete Line" om hen verder te begeleiden op hun ontsnappingsreis doorheen Frankrijk en Spanje (en soms Portugal), waarna ze op een boot werden gezet met bestemming Groot-Brittanië. De Comete Line was een inderhaast opgezet inlichtings- en ontsnappingsnet, want het verzet en de ondergrondse groeperingen waren in die beginperiode nog niet echt goed georganiseerd. Cowan, samen met een andere Britse soldaat, waren ongeveer de eersten om te ontsnappen met behulp van de Comete Line. Uiteindelijk zullen er 800 geallieerden kunnen ontkomen via deze ontsnappingslijn. Aan de basis van deze ontsnappingslijn, als geldschieter en als organisator, zou baron Donny gelegen hebben. Baron Donny was op dat moment directeur bij het bedrijf Sofina. Hij was gehuwd met Ghislaine Rens, dochter van notaris François Rens, van de vooraanstaande notarisfamilie uit Geraardsbergen. Het was deze man die het transport van de soldaten vanuit Parike naar Brussel zou georganiseerd hebben. Het verhaal wil dat baron Donny de notaris Rens inschakelde om burgerkleren te bekomen voor de soldaten. Notaris Rens zou namelijk goed bevriend geweest zijn met de eigenaar van de Geraardsbergse kledingzaak Delbauve. Marie De Plancke werkte bij Delbauve, en zou vandaar dan ook burgerkleren meegekregen hebben voor de soldaten te Parike. In het bedrijf Sofina van baron Donny werkte ook de jonge Andrée (Deedee) Dejongh, die uiteindelijk als stichtster wordt beschouwd van de ontsnappingslijn 'Comete Line'. Voor zijn verzetsdaden wordt baron Donny in 1943 door de Duitsers gearresteerd, en in 1944 voor het vuurpeloton gebracht en geëxecuteerd te Degerloch nabij Stuttgart. Heel wat meer mensen waren betrokken bij de ontsnappingsroute; veel van de namen kunt u terugvinden op de website van John Clinch. Velen onder hen overleefden hun engagement niet: ze werden, neergeschoten bij acties, sommigen terechtgesteld, of kwamen om in Duitse concentratiekampen! De soldaten waren in hun verslagen vol lof over de inwoners van Parike, die ze zeer vriendelijk en gastvrij noemen; en ze zijn de mensen van Parike steeds heel dankbaar gebleven. Dat blijkt voldoende uit de overgebleven rapporten en brieven. Enkelen van hen hebben nog geruime tijd contact proberen houden met hun vrienden uit Parike. Het is ook opvallend dat mevrouw Marie Knox, dochter van Allan Cowan, "Marie" werd genoemd in plaats van het Engelse "Mary". Ze is er ook zelf van overtuigd dat haar vader haar genoemd heeft naar Marie De Plancke! De herinnering aan de Comete Line wordt nog steeds levendig gehouden door de jaarlijkse bijeenkomsten van nakomelingen van de betrokken soldaten en van diegenen die betrokken waren bij die ontsnappingslijn.

André PREMEREUR


PS. Het is de bedoeling van dit artikel om het verhaal te brengen van de soldaten die ondergedoken zaten aan de Hollebeekstraat; het is niét het verhaal van de weerstand of van de verzetsbewegingen te Parike.

Heel veel dank aan John Clinch en Betty Loveday voor de toegezonden informatie en foto's. Evenveel dank aan Michel Lemaitre en Alfred Roeland voor de vele gesprekken, aan notaris L. Rens en aan Monique Liedts.


Bronnen: - Gesprekken met Alfred Roeland, Michel Lemaitre, Monique Liedts, notaris L. Rens, fam. Martens en anderen uit Parike.
- Kopies van Britse militaire rapporten (interviews) die me werden bezorgd door John Clinch.
- website JohnClinch: www.belgiumww2.info
- Correspondentie met Betty Loveday (Thunder Bay, Ontario, Canada), dochter van Marcel Fauconnier.


Bibliografie:

1. VAN WIJMEERSCH, Wim, 'De tweede wereldoorlog in Parike en omstreken - Verhandeling voorgelegd tot het bekomen van het diploma van de graad van licentiaat in de militaire en luchtvaartwetenschappen'. K.M.S. Brussel, 1996. Exemplaar ter inzage in het documentatiecentrum van de Geschied- en Heemkundige Kring Triverius.

2. BRAKELS, Theo, 'Geschiedenis van Nederbrakel, Opbrakel en omstreken'. Brakel, 1977.



Click on www.belgiumww2.info  to go to INTRODUCTION

next page